Afbeelding
IN GESPREK MET

‘Laat dat kanon maar staan en leer Javaans’

Human Interest 917 keer gelezen

VOLKEL | Jan Arts (95) uit Volkel werd een jaar na de Tweede Wereldoorlog opgeroepen voor militaire dienst, en later uitgezonden naar Nederlands-Indië. Hij vertelt ons over deze heftige en bijzondere periode.

door Henk Lunenburg

In november 1946 kreeg je een oproep voor militaire dienst. Hoe herinner je je dat?
“Ik was de enige die naar Schalkhaar moest, de rest ging naar Oirschot. Ik kwam in de afgekeurde kazerne terecht waar je door grote gaten in het dak op de kerkklok van Deventer kon zien hoe laat het was. Het was een koude winter, 21 graden onder nul. Na een schietoefening zetten we boven alle kranen open, zodat de trap een ijsbaan werd en wij met vervroegd kerstverlof gingen.”

Was bij je oproep al bekend dat je voor 2 jaar naar Nederlands-Indië werd uitgezonden?
“Ja, dat was ons verteld, maar het zijn uiteindelijk 3 jaar geworden. We hebben in Nederland één keer een schietoefening gehad en na 3 weken gediend te hebben zijn we op 15 februari 1947 vanuit Rotterdam vertrokken. We zijn onvoorbereid en met tweedehands wapentuig van de oorlog naar Indië gestuurd. Het leek meer op een veetransport dan op mensentransport. De slaapplekken waren zo krap dat je niet rechtop op je bed kon zitten. We zaten met twee bataljons, ongeveer 2500 soldaten, op een omgebouwde vrachtschip. In het onderste ruim gingen levende koeien en varkens mee voor het eten onderweg. Na 6 weken kwamen we aan in de haven van Palembang op Sumatra. We werden opgewacht door hoge pieten en officieren en ambtenaren. Ik was nog aan boord toen ik mijn Volkelse naamgenoot Jan Arts (Jan de Mulder) hoorde roepen. Hij en Jan van de Rijt uit Uden stonden op de kade. Jan gaf mij direct een goede tip, hij zei: “De mensen hier zijn niet verkeerd, maar krijg je met de guerrilla’s te maken, dan moet je de laatste kogel voor jezelf bewaren.” s’ Avonds kregen wij het bevel dat het 4/5 RI regiment weer op de boot moest, op weg naar Surabaya op Java. Onderweg bleek dat we geen voertuigen en wapens hadden, alles was gelost in Palembang. De eerste 2 weken moesten we alles lenen.”

Hoe onderhielden jullie contact met thuis?
“Mobieltjes waren er nog niet, dus waren we blij met brieven van thuis. In één van die brieven kreeg ik het verzoek om een oude Boekelse schoolvriendin van mijn moeder te gaan bezoeken. Deze broodmagere zuster Jezualda werkte in een ziekenhuis in Surabaya. Ze was algeheel overste en stond hoog in aanzien. Van haar kreeg ik een wijs advies: “Leer de taal, dan heb je je geweer niet nodig.” Er was ook een volslanke Duitse non, van haar kreeg ik alleen eten als ik het in het Javaans vroeg. Via een boekje met Javaans heb ik de taal snel geleerd. Dat ik de taal al een beetje kende, kwam van pas wanneer ik als sectiecommandant in de kampongs met de dorpshoofden overleg moest plegen.”

Wat was jullie opdracht?
“In de eerste weken hielden we wacht, gingen we op patrouilles en deden we wapenonderhoud. Ik had zelfs tijd om regelmatig in het ziekenhuis zuster Jezualda en de Duitse non te bezoeken. Daarna begonnen de missies. Als sectiecommandant van een peloton van 20 à 30 soldaten kregen we de opdracht om de kampongs te zuiveren van opstandelingen en guerrilla’s. De oppervlakte van een kampong is zo groot als de kom van Volkel. Vaak werden we ‘s nachts aangevallen. We trokken pas weer verder naar de volgende nederzetting als het ongeveer 1 maand rustig was. Als we dan te voet in het volgende kampong aankwamen was het mijn taak om te onderhandelen met het dorpshoofd. Gelukkig kende ik al voldoende Javaans om te kunnen vertellen dat we rust kwamen brengen. Deze mensen hadden alleen geld om eten te kopen, de opstandelingen en geurrilla’s wilden dat afpakken om er wapens van te kopen. De Javanen waren ons dankbaar omdat we hun dorp en de markt bewaakten.”

Wat gebeurde er als je in handen viel van de opstandelingen?
“Die opstandelingen waren te een soort van IS, heel wreed. Als ze dachten dat je Nederlands gezind was, werd je gemarteld en vaak op verschrikkelijke wijze gedood. We hadden de taak om de kampongs en onszelf te verdedigen en te beschermen, dat heeft aan beide zijde vele levens gekost. 5300 Nederlandse militairen hebben het niet overleefd. Daarvan ken ik er verschillende. Aan beide kanten zijn er misdaden begaan en dat was niet altijd eerlijk. Wij waren er om de belangen van Nederland en van de Oranjes te beschermen. Het streven van Nederlands-Indië naar onafhankelijkheid was achteraf gezien terecht.”

Wanneer ben je teruggekomen?
“Ik was 20 jaar toen ik vertrok en 24 toen ik terugkwam. In die 3 jaar heb ik ongeveer heel Oost- en Midden Java te voet afgelegd en dat eiland is ruim drie keer zo groot als Nederland. De soevereiniteitsoverdracht vond plaats op 28 december 1949 en Nederlands-Indië werd onafhankelijk. Wij keerden hiervoor terug naar Surabaya. Koning Willem-Alexander en de Nederlandse regering hebben excuses gemaakt aan het Indonesische volk, dat vind ik prima. Maar... aan ons militairen, die werd verteld dat we het voor ‘een goede zaak’ deden, is nooit excuses gemaakt. Wij zijn thuis als oud vuil van de boot gezet.”

Hoe ging het daarna verder met je?
“Ik pakte het boerenbedrijf weer op. Op een feestje van een oom leerde ik Marietje van den Broek uit Boekel kennen. Na 3 jaar verkering zijn we op 8 september 1955 getrouwd. We kregen een dochter: Annemarie. Sinds 1977 woon ik op Heikant, naast onze dochter. Vanwege een ziekte onder de koeien ben ik overgestapt op Texelse schapen. In 1981 ben ik met Marietje teruggegaan naar Java en Surabaya. Met zijn tweeën hebben we in 4 weken tijd 4000 km gereisd. Een Javaanse jongen die nu op de ambulance werkt, kende ik nog van toen ik daar op missie was. Hij heeft ons een paar weken op Java een onvergetelijke tijd bezorgd. Hij bracht ons overal naar toe. Vorig jaar mei is Marietje gestorven, net voor we 65 jaar getrouwd waren. Van de familie zijn er zes in één jaar gestorven, de jongste was 89 en de oudste 97. Ik ben nu 95, rij nog auto, wandel graag, zit op internet en hang voor mijn conditie elke dag even aan een rekstok.”

Cv Jan
Jan Arts is geboren in 1926 op de Heikant 7 in Volkel. Het gezin telt zes kinderen: twee jongens en vier meisjes. Vader werkt op de boerderij. Ze hebben koeien, varkens, paarden en veel landbouwgrond. Jan ging in Volkel naar de jongensschool. In 1938 kreeg zijn vader een zwaar ongeluk op de Heikant. Het laatste schooljaar was hij vaker thuis dan op school. Al op 12-jarige leeftijd stond hij achter de ploeg op het land. Zijn opa leerde hem hoe hij rechte voren moest ploegen. Hij volgde nog een aantal cursussen, zoals land- en tuinbouw en motortechniek. Hij werd in 1947 uitgezonden op missie naar Indië.

Stuur jouw foto
Mail de redactie
Meld een correctie

Uit de krant